Het-Plan-Voor-Noodgevallen

 

Voor de derde keer die morgen stapten ze de koninklijke huiskamer binnen en voor dezelfde keer waren ze geschokt door wat ze hoorden en zagen.

‘Wat is dat toch met jullie?’ schreeuwde de koning, die plotseling stilviel toen hij stickers op de hoofden van zijn oudste zoons zag zitten. ‘En wat is dat nu weer!?’

Kwaad deed hij een stap in de richting van Klaas-Hendrik, die een afwerend gebaar maakte. ‘Ho, pap. Wacht even.’

Zijn hoofd bangde [lees: bengde] mee met de voor zijn ouders onhoorbare muziek van zijn smartphone, waarna hij een keiharde schreeuw gaf en met gekke sprongen wegdanste.

 

Zijn broer, die kennelijk naar hetzelfde nummer luisterde, volgde hem en kopieerde al zijn bewegingen op een iets minder soepele manier.

Na een paar minuten ‘dansten’ ze in een wat rustiger tempo naar hun ouders terug. Vrijwel tegelijk drukten ze op het uitknopje van hun smartphones. ‘En off.’

Klaas-Hendrik keek zijn. vader vragend aan. ‘Wat is er, pap?’

‘Wat is dat toch met jullie en…’ Hij wees naar de stickers op de voorhoofden van zijn zoons. ‘Wat is dát nu weer?’

‘Wat, pap?’

Dát! snauwde koning Alfie, terwijl hij met een trillende vinger op zijn eigen voorhoofd tikte.

‘Die sticker?’ vroeg prins Klaas-Hendrik.

Ja, die stickers,’ blafte de koning.

Het gezicht van de prins begon te stralen. ‘Op school gekregen. Moest van de meester, want ik heb adhd.’

‘Wat erg!’ riep de koningin.

‘Nee hoor, juist cool.’

Koning Alfie haalde geërgerd zijn schouders op en wendde zich tot Jan-Willem. ‘En waarom heeft die sticker van jou een andere kleur?’

‘Ik?’ begon Jan-Willem trots. ‘Ik heb dyslexie.’

‘Hoezo dyslexie???’ vroeg de koning met wel drie vraagtekens in zijn stem.

Jan-Willem haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet, hoor. Mijn juf zei dat.’

‘En waarom dan wel?’

‘Nou-eh… gewoon, omdat ik slecht lees,’ hakkelde Jan-Willem.

‘Jij leest slecht,’ riep de koning spottend uit. ‘Hoor je dat, vrouw? Hij léést!’ schamperde de koning. ‘Ik heb je nog nooit zien lezen.’

‘Ja, dat is waar. Dat komt door mijn dyslexie,’ verdedigde Jan-Willem zich.

‘Wacht!’ riep de koning.

Hij pakte een papiertje van een tafel en schreef er wat op met een potlood, dat hij van de grond had geraapt. De tekst hield hij voor de ogen van zijn dyslectische zoon, die de woorden van de koning langzaam, maar zonder fouten, spelde.

‘W-i-l-Wil… j-e-je… e-e-n-een… k-o-e-k-j-e-koe-kje-o-koekje. Wil je een koekje?’

De prinsen knikten.

‘Ja, dat willen wij wel,’ antwoordde Jan-Willem ook voor zijn broers, waarna ze schreeuwend in het rond begonnen te dansen. ‘Koekje! Koekje! Koekje! Koekje!’

‘Dyslexie?’ schreeuwde de koning boven de herrie uit. ‘Nou, mooi niet. Kom op zeg!’ vervolgde hij geërgerd. ‘Hou op met die herrie en haal die stickers van jullie hoofden.’

‘Nee!’ riep Klaas-Hendrik brutaal.

‘Dat is juist vet gaaf,’ vulde Jan-Willem hem aan. ‘De hele klas is gestickerd. We horen er nu echt bij.’

 

Voor Jan-Willem en Klaas-Hendrik had het gesprek met hun vader en moeder duidelijk lang genoeg geduurd. Ze openden vrijwel tegelijkertijd de muziekmap op hun smartphone, stopten de oordopjes in hun oren, keken elkaar aan, staken beide een hand met vier vingers in de lucht, tikten het vierde nummer aan en dansten brullend weg.

Voor prins Pietertje was dit het moment om aan het nachtgewaad van zijn moeder te gaan hangen.

‘Ik wil ook zo’n sticker.’

Zijn verzoek kwam niet in de oren van zijn ouders aan, want zij beenden hun oudste zoons achterna, die nu achterin de huiskamer op een meter van elkaar af met hun smartphones bezig waren.

 

De koning ging voor zijn zoon met de adhd-sticker staan en probeerde zijn aandacht te krijgen. ‘Hallo!’

Omdat Klaas-Hendrik niet opkeek, knipte hij met zijn vingers. ‘Hallo, ik wil je wat vragen.’

Zonder op te kijken, stak prins Klaas-Hendrik zijn linkerhand op, waarmee hij aangaf dat hij niet gestoord wilde worden. De duim van zijn andere hand vloog over de toetsen. ‘W-a-a-r-b-e-n-j-ij-vraagteken-J?’ Na een druk op ‘verzenden’ keek hij op.

‘Waarom moet ík wachten om de aandacht van jóu te krijgen?’

Klaas-Hendrik haalde zijn schouders op. ‘Gewoon, ik whatsappte [lees: wotsepte].’

‘Ja, dat weet ik ook wel,’ schamperde zijn vader. ‘Maar waarom? En wát, als ik zo vrij mag zijn om dat te vragen?’

‘Dat ik hier ben.’

‘En naar wie appte je dat dan wel, als ik ook dit weer vragen mag?’

‘Naar Jan-Willem,’ antwoordde Klaas-Hendrik nors, want de vragen van zijn vader begonnen hem te irriteren.

‘Maar die staat náást je!’

‘Ja, nou en?’

Koning Alfie en zijn vrouw kregen niet de kans om op dat brutale antwoord te reageren, want prins Jan-Willem begon te schreeuwen.

‘Hé! Ik heb een app.’

‘En ik weet van wie,’ hoonde zijn moeder. ‘Mag ik het zeggen?’

Met een luid ‘sssstt’ en een duidelijk afhoudend gebaar met zijn hand, gaf hij aan dat zijn moeder hem stoorde. Spellend begon hij aan zijn berichtje. ‘B-e-n-ben n-o-g-nog t-h-u-i-s-thuis.’

Het duurde een paar tellen voor de betekenis van de tekst tot hem doordrong. ‘O jaaa: ben nog thuis.’

‘Hé-hé-hééé, ben jij hier ook?’ riep hij naar zijn broer, waarna hij zijn aandacht weer volledig op zijn smartphone richtte.

‘Nee, hè! Je gaat hem toch zeker niet terugschrijven dat jij hier ook bent. Kom op, zeg!’ riepen de koningin en de koning ontsteld uit.

‘Nee, hoor,’ antwoordde hun zoon. ‘Natuurlijk niet, jullie weten toch dat ik dyslectisch ben.’

‘O, gelukkig,’ zuchtte de koningin. ‘Ik dacht even…’

‘Ik…’ onderbrak Jan-Willem zijn moeder, ‘ik bel hem altijd terug, want schrijven vind ik lastig, dat duurt zo lang.’ Hij toetste het nummer van zijn broer, die direct opnam.

‘Hé, Klaas-Hendrik. Ja, ik ben hier ook nog. Wat ga jij straks doen?’

‘Dat weet ik nog niet. Ik app je zo back [lees: bek]. Oké?’

‘Oké!’

‘Tot-apps.’

 

‘Tot-phones.’