Het antwoord viel in een flits naar binnen.

Met een geweldige klap smakten voor de voeten van het koninklijke paar op de koninklijke huiskamervloer een bezem, zwarte lappen stof, puntmutsen, armen en benen en een rugzak neer.

 

Na een eerste kreun verscheen er uit die berg-met-van-alles-en-nog-wat een hoofd, en na een nog akeliger kreun kwam een tweede hoofd tevoorschijn, dat … precies op het eerste leek: wilde haren, heel veel rimpels, een puntige kin en een platte neus.

De twee gezichten draaiden zich schokkerig naar elkaar toe. De ogen gingen open en vervolgens ook de monden. De gierende lach die daaruit kwam deed alles in de koninklijke huiskamer trillen.

Die lach werd nog harder toen de platgeslagen neuzen ineens ‘Plop-PLOP’ naar voren sprongen.

Uit de hoop zwarte lappen kwamen vervolgens twee handen tevoorschijn die naar elkaar wezen en weer lachten ze.

 

De koning en de koningin wisten niet wat ze ervan moesten denken. Doodsbang keken ze naar wat er voor hun voeten gebeurde.

‘Dat was een slechte landing, zus,’ snerpte het linkerhoofd.

Aan haar neus hing een enorme druppel, die zij door luidruchtig haar neus op te halen naar binnen probeerde te krijgen.

Vergeefs. De druppel was te zwaar en daarom moest ze met haar hand de snot wegvegen.

Ook de neus van het andere heksenhoofd was voorzien van een geweldige snottebel.

Omdat de eigenaar van die neus het eens was met wat het andere hoofd zojuist had gezegd, knikte het hoofd heftig van ja, waardoor de grote klodder snot losliet en op de rechterschoen van de koning viel.

‘Snotverdo….’ begon de koning, maar hij kon zijn ergernis niet afmaken, omdat de koningin hem met een smekende blik verzocht om zich in te houden.

Ze moesten nu opletten, want het gesprek tussen de hoofden ging gewoon verder.

‘Ja zus, die moderne bezems van tegenwoordig zijn niks waard.’

Zus keek naar zus. Ze kreunden toen ze probeerden op te staan. ‘Kom, help ons eens overeind, zus,’ spraken ze tegen de ander.

Met veel moeite lukte dat.

 

Ineens hadden koningin Anabel en koning Alfie het door. Twee hoofden, twee armen, vier benen, één bezem, twee puntmutsen en één rugzak. Voor hen stond een heksentweeling. Een Siamese tweelingheks!

 

‘Zo, we staan weer!’

De hoofden keken elkaar aan en weer gierden ze het uit.

‘Ho, wacht,’ riepen de heksen tegelijk. ‘Er zit een druppel aan je neus.’

Met de rug van hun hand veegden ze bij elkaar de druppel weg en haalden ze als toegift hun neus luidruchtig op.

‘Dank je,’ zeiden ze in koor.

‘Waar zijn we eigenlijk?’

Het ene hoofd draaide linksom en het andere rechtsom. Even keken ze verbaasd toen zij zagen voor wie zij waren geland.

 

‘O, hé... hallo!’

 

De benen van het hoofd dat rechtsom was gedraaid, wilden ook die kant op, maar omdat de benen van het hoofd dat linksom was gedraaid linksom wilden, bleef alles op zijn plaats. Alleen klonk er een kreun die gevolgd werd door twee zuchten van ergernis.

‘Je gaat verkeerd!’

‘Waarom ik?’ was de verontwaardigde reactie. ‘Jij gaat altijd verkeerd.’

‘Ik? Kom nou! Ik ben rechts, dus ga ik rechtsom.’

‘En ik ben links, dus ga ik linksom.’

‘Maar dat is niet eerlijk, want de vorige keer zijn we ook al linksom gegaan.’

‘O, ja. Ja, je hebt gelijk. Goed, dan gaan we rechtsom. We moeten geen ruziemaken, dat is niet goed voor mijn hart.’

‘Pardon. Wat zei je?’

‘We moeten geen ruziemaken, dat is niet goed voor mijn hart.’

‘Parrrdon. Wat zei je?’

‘Jeetje, mankeert er wat aan je oren. Ik zei…’

‘Ja, ik weet heus wel wat je zei, maar denk nou eens na, zus.’

Het andere hoofd schaamde zich ineens.

‘O, ja zus. Sorry. We hebben samen maar één hart. Neem me niet kwalijk.’ Met haar hand maakte ze een verontschuldigend gebaar. ‘Ik zal het nu goed zeggen: we moeten geen ruzie maken, dat is niet goed voor ons hart.’

Zus knikte.

‘Hè, hè… dat werd tijd. Ik dacht dat je het nooit zou snappen.’

 

Blij haalden ze nog eens heel hard hun neus op en smakten en slikten.

‘Kom,’ zeiden ze tegelijk, ‘we moeten ons werk doen.’

Het ene hoofd keek de koning en het andere hoofd keek de koningin aan.

‘Riep u ons?’

De koning en de koningin reageerden in koor.

‘Jja, jaaa,’ klonk het angstig.

‘Wat ja?’ riepen de heksen boos.

‘Ja, mevrouw de heks,’ antwoordde de koning beleefd.

‘Ja, mevrouwen de heksen, graag,’ verbeterden de heksen hem. ‘Wij zijn er twee, zoals u ziet.’

‘Ja, mevrouwen de heksen.’

Ze haalden hun neus weer op en met hun vingers veegden ze af wat er nog hing. Dat was best veel, zagen ze. Te veel om aan hun kleren af te vegen en daarom schudden ze de snot van hun handen af.

Weer werden de schoenen van de koning bespet. Maar tot grote opluchting van de koningin, reageerde de koning er dit keer niet op.

‘Zeg het dan maar. Maar wel een beetje vlug graag,’ gingen de heksen verder.

 

Nu moet ik laten zien wie ik ben, wist de koning en hij nam dapper het woord.

‘O, lieve mevrouwen de heksen. Kunnen jullie ons alsjeblieft aan een kindje helpen? Wij hebben tot nu toe nog geen kindje kunnen krijgen en … en dat willen we zo graag. Weet … weten jullie daar een oplossing voor?’

‘Hè? was de stomverbaasde reactie van de heksen. ‘Een kind?’

Ze keken elkaar aan, probeerden niet te lachen, maar deden dat natuurlijk toch. De tranen biggelden over hun wangen.

‘Het idee, zeg. Wie wil er tegenwoordig nou nog een kind? Jullie zijn echt niet goed snik. O, zus, hou me vast, want ik

hou het niet meer.’

Uit pure verbazing over het gekke verzoek van de koningin sloegen ze hun arm bij elkaar om hun eigen schouder, wreven hun neuzen tegen elkaar, zodat de bengelende druppels van de een op de ander

overgingen, riepen ‘Getsie!’ en haalden hun neuzen op en riepen ‘Lekker!’ waarna ze het koninklijke paar weer aankeken.

De koning en de koningin keken heel onzeker terug.

Snel hieven de heksen hun ene hand op toen zij dachten dat de koning iets wilde gaan zeggen.

‘Maar goed … als jullie met alle geweld een kind willen, hebben we daar wel een oplossing voor. Hè, zus?’

‘Echt?’ vroeg de koning zachtjes en vol ongeloof.

‘Echt?’ vroeg de koningin hoopvol.

‘Echt!’ antwoordden de heksen beslist. ‘Een ogenblik geduld, alstublieft.’

Koning Alfie en zijn vrouw keken gespannen toe hoe de heksen met veel moeite de grote rugzak van hun rug haalden.

Die koninklijke belangstelling voor wat ze aan het doen waren, vonden de heksen leuk. Om wat langer van deze bijzondere opdracht te kunnen genieten, maakten ze met opzet de rugzak met vertraagde bewegingen open. Vervolgens keken ze in de rugzak en weer naar het koninklijke paar, waarna ze opnieuw in de rugzak zochten en weer peinzend de koning en de koningin aankeken.

Door de rimpels, het schudden van hun hoofden en het gemompel met elkaar, dat ze niet konden verstaan, werd het de koning en zijn vrouw duidelijk dat de heksen met een probleem kampten waar ze niet een-twee-drie een oplossing voor hadden.

Na veel gekrabbel bij elkaar op het hoofd, keken ze nog eens in de rugzak en haalden ze er een groot geel ei uit. Hun blik ging een paar keer heen en weer tussen het koninklijk paar en het ei, dat ze met vooruit gestrekte armen vasthielden.

Omdat koning Alfie en koningin Anabel dachten dat de heksen het ei aan hen wilden geven, waren ze van hun tronen afgekomen. Maar op het moment dat ze het ei wilden pakken, schudden de heksen hun hoofden. ‘Nee … te geel. Dat wordt een Chinees.’ Ze deden het ei weer in de rugzak terug.

Bedremmeld keken de koning en de koningin naar hun uitgestoken lege handen.

 

De heksen rommelden alweer in hun rugzak en na ‘Hè?’ en ‘We hadden toch…’ en nog een keer een wat nadrukkelijker ‘Hè?’ sloeg hun twijfel om in zekerheid. Dat hoorde je aan het gesnuif. Dat klonk ineens veel enthousiaster.

‘Ja, … deze is goed.’

Dit keer hielden ze een witroze ei vast.

Ze waren zo opgewonden dat ze vergaten hun neus op tijd op te halen zodat twee druppels snot vlak naast elkaar op het ei plonkten.

 

‘Getsie,’ riepen de heksen.

‘Hou jij het ei vast, zus, dan veeg ik dat spul er even vanaf.’

Dat lukte niet zo goed. De twee vlekken werden één grote vlek en wat nog erger was, de snot was zo sterk, dat het ei op die plaats bruin kleurde.

‘Mmmm,’ mompelden de heksen afkeurend. ‘Dat was niet de bedoeling, maar het is niet anders, en we hebben ook niets anders.’

 

Voor de zekerheid doorzochten ze nog één keer hun rugzak, maar bij het opkijken schudden ze al hun hoofden.

‘Hihi…hihihi,’ giechelde ineens een van de heksen.

De ander keek haar vragend aan.

Toen zag dat hoofd het ook.

Ze durfden niet hardop te lachen.

‘Die vlek …,’ hikte de ene heks, ‘… die vlek lijkt …,’ maar ze slaagde er niet in om wat zij wilde zeggen, af te maken.

‘Jaaaaa!’ viel de andere heks haar krijsend bij. ‘Die lijkt op die gekke sproet op die neus van hem.’

En de heksen wezen naar de koning.

Het was duidelijk dat koning Alfie het helemaal niet zo leuk vond dat die vingers van de heksen naar hem wezen, maar hij durfde er niets van te zeggen.

‘Stop, zus!’ zeiden de heksen streng tegen elkaar. ‘We moeten weer serieus zijn, want nu komt het plechtige moment: de overhandiging.’

Ze gebaarden naar het koninklijke paar dat deze een stapje naar voren moest komen, waarna de heksen een ernstig gezicht trokken en op hun allerplechtigst de overhandigingswoorden uitspraken: ‘Van mij … en van mij … krijgen jullie dit ei … En na een poosje broeden, maar dat rijmt niet … En na een poosje broeien … zal hieruit een kindje groeien. Maarrrr …’ De heksen hieven gebiedend hun wijsvinger op, want wat ze nu wilden zeggen, vonden ze heel belangrijk. Ze herhaalden het gebaar en het ‘Maarrr …’ en gingen pas verder toen zowel de koning als de koningin naar hen opkeken. ‘Maarrr … let wel, dit kind groeit in de eerste zeven jaar drie keer zo snel! Daarna stop … is het sneller groeien op.’

 

‘Veel plezier ermee.’