Toen hij zijn ogen weer opende, hield hij een moment zijn adem in.

Daar stond hij … dé kroon… de kroon voor op zondag en voor de feestdagen… de kroon, die de koning gisteren op Koninginnedag ophad en die niemand … echt niemand anders dan de koning van het Verre Westen mocht dragen.

Zal die kroon mij passen?

 

Hij strekte zijn armen uit naar het állermooiste. Zijn handen trilden van verlangen, maar hij pakte de kroon nog niet op.

Wat was dit spannend en gevaarlijk en heerlijk … en verleidelijk.

Het kostte hem moeite om zich in te houden de kroon niet te strelen … en vast te pakken … en onmiddellijk op zijn hoofd te zetten.

Dit mag niet … dit mag helemáál niet … het mag niet, dacht hij. Maar zijn verlangen was zo groot dat die woorden ineens veranderden in: Het mag niet … het mag beslist niet … het mag beslist niet … mislukken om de kroon op mijn hoofd te zetten.

Prins Diederik luisterde daarom nog eens goed of het nog altijd stil was buiten de koninklijke huiskamer.

‘Niemand,’ mompelde hij. Ik doe het!

 

Hij pakte de kroon voorzichtig op en zette hem op zijn hoofd.

Even bleef de voor hem veel te grote kroon op zijn oren hangen, maar door het gewicht knakten zijn oren om en zakte de kroon ver over zijn ogen tot op het puntje van zijn neus.

Hij zag niets meer.

‘Verdorie!’ riep hij teleurgesteld.

 

Toch lukte het hem op de tast de handspiegel van het rode tafeltje te pakken.

Eens kijken hoe die kroon mij staat.

Met zijn linkerhand hield hij de spiegel vast. Met zijn rechterhand duwde hij de rand van de kroon omhoog.

Zijn mond viel open. Wat mooi!

Door zijn hoofd te draaien, kon hij alle kanten bewonderen. Hij knikte tevreden naar zichzelf.

Mmm … een beetje aan de grote kant misschien, maar over een poosje, als ik koning ben, past hij me vast wel beter.

 

Maar helemáál tevreden over wat hij zojuist had gezien, was hij toch niet.

Dat moet anders kunnen … en beter, mopperde hij in zichzelf. Maar hoe?

Ineens lichtte zijn gezicht op.

Hij deed zijn mooie zachte pantoffels uit, maakte ze zo plat mogelijk en schoof de voorkanten tussen de rand van de kroon en zijn oren.

De kroon met ‘oorwarmers’ zat ineens als gegoten.

Hij keek in de spiegel.

‘Wat mooi!’ riep hij verrukt. ‘Ik zie er prachtig uit!’

Toch betrok zijn gezicht weer.

Alleen die neus ... met die sproet. Wat heb ik toch een rare neus.

 

Hij bekeek zichzelf nog eens goed … van opzij … van voren … van de andere zijkant … en weer van voren, waarna hij zijn schouders ophaalde en tenslotte tevreden knikte.

Eigenlijk valt mijn neus best mee; die van mijn broer is veel gekker en … lelijker.

 

En juist omdat hij zo tevreden was over zichzelf, werd hij weer boos. In zijn hoofd verscheen namelijk weer het meisje waar hij zo verliefd op was geweest: prinses Anabel.

 

En toch koos je voor die lelijkerd en niet voor mij! Waarom? Omdat ik te klein was zeker. Daar zul je spijt van krijgen. Ik zal het je betaald zetten!

Zijn kwade gedachten verdwenen toen hij zich weer concentreerde op wat hij in de spiegel zag.

‘Tjee, wat ben ik mooi!’ fluisterde hij tegen zijn spiegelbeeld.

Wat gebeurt er als …, dacht hij.

Prins Diederik schrok, want door het denken verscheen er een rimpel in zijn voorhoofd.

Stop! Anders zakt de kroon naar beneden, dacht hij paniekerig.

Maar door dat verder denken over wat er zou kúnnen gebeuren, groeiden er nog veel meer rimpels. Hij had niet bang hoeven zijn, want tot zijn grote opluchting bleef de kroon, ondanks al die rimpels, op zijn plaats.

 

 

Zou ik dan ook met mijn hoofd nee kunnen schudden en ja kunnen knikken?

En de prins schudde eerst voorzichtig nee en knikte ja.

Toen hij doorhad dat de kroon niet verschoof, werden de bewegingen wilder … zo wild dat hij er bijna van duizelde.

De kroon was nog geen millimeter gezakt.

‘Geweldig,’ riep hij uit.

Nu ga ik…

Hij moest er even over nadenken.

Ik ga ermee lopen!

Snel liet hij zich van de stoel glijden.

Prins Diederik dribbelde één keer om de tronen heen, bleef even staan, maakte een tweede rondje, maar dit keer sneller en rende zo hard als hij kon een derde en een vierde ronde. Hijgend bleef hij staan.

Het was gegaan zoals hij had gehoopt: goed!

 

Door dit geweldige resultaat was hij niet meer te houden. Dan moet dit ook kunnen.

Prins Diederik neuriede een cowboyliedje en begon aan iets waar hij in uitblonk en wat hij stiekem oefende op zijn kamer: een wilde linedance.

Dát had hij niet moeten doen.

Op het moment dat hij, na een ingewikkelde passenbeweging en een spectaculaire sprong, naar achteren danste, gleden de sloffen naar beneden … en de kroon gleed mee. Doordat hij niets meer zag en nog wel een paar danspassen maakte, botste hij tegen de tafeltjes, die met veel kabaal omvielen.

 

‘Shit!’

Even was hij verbaasd over wat hij zojuist had gezegd.

Ik weet dat ik dat eigenlijk niet mag zeggen en dat het niet koninklijk is, dacht hij, maar ‘… shit shit shit!’ Wat een herrie!

Omdat hij nog altijd niets kon zien, duwde hij de kroon geïrriteerd omhoog.

Hij schrok van wat hij had aangericht.

Kom op, snel! spoorde hij zichzelf aan. Niemand mag zien dat ik hier was, maar eerst moet dat ding van mijn hoofd

 

Op het moment dat hij de kroon op de grond zette, verstijfde hij.

Vanuit de gang hoorde hij vaag stemmen en voetstappen.

 

De tafeltjes … die eerst. Snel zette hij de tafeltjes overeind en legde hij de handspiegel en de bel weer op hun plaats terug.

‘Kom op, wegwezen… toe dan!’ piepte hij.

Weg… maar… hoe… waar naartoe?

 

Hij zocht paniekerig naar een plekje waar hij zich zou kunnen verstoppen.

Achter de troon?

Nee, natuurlijk niet. Dan word ik vroeg of laat ontdekt.

‘De kast!’

Ook die mogelijkheid viel af. Prins Diederik was wel erg klein, maar voor de vrije ruimte die deze kast nog had, was hij zelfs te groot.

De koninklijke huiskamer had maar één deur, dus … dáárdoor ontsnappen was niet mogelijk

Help me. Help me toch!

Wanhopig schoten zijn ogen nog eens de kamer door, maar hij zag wat hij al had gezien.

 

De geluiden kwamen steeds dichterbij.

Hij hoorde wie daar aankwamen.

Er was maar één iemand in het paleis die zo stampte en er was maar één iemand hier die zo zeurend kon praten: dat waren zijn broer, koning Alfie en zijn vrouw, koningin Anabel.

 

Toen zag hij de enige uitweg.

Hij rende naar het raam en schoof de gordijnen iets uit elkaar. Met veel moeite klom hij op de vensterbank. Om wat meer houvast te hebben, strekte hij zijn handen uit naar de raamkruk.

Pas toen hij voelde dat hij wat steviger stond, keek hij de kamer weer in en … zag tot zijn grote schrik dat de kroon nog op de grond stond.

Shit,’ vloekte hij.

Snel sprong hij van de vensterbank af, zette de kroon op het tafeltje met het paarse kussen, klom weer op de vensterbank, schoof het gordijn dicht, opende het raam, stond wankelend op een schuin stenen richeltje aan de buitenkant, duwde met een achterwaartse beweging het raam dicht… en viel.

‘Au!’ schreeuwde hij beheerst.

Prins Diederik was onzacht, maar veilig in een doornstruik geland.

 

Met een van pijn vertrokken gezicht en een gescheurde zwarte pyjama, hinkte hij ongezien terug naar zijn kamertje. Weer moest hij door een raam klimmen, maar dit keer naar binnen.

 

Wacht maar, broertje lief, dacht hij kwaad, toen hij weer veilig in zijn kamer stond. Het zal hooguit nog tien jaar duren tot jouw kroon op mijn hoofd zal zitten. IK word de nieuwe koning. IK!’